Geld als religie

Boodschappen op zondag en geld als religie

Een oude schoolvriend van mij noemt zichzelf met trots ‘zeer principieel’. Het is een fantastische vent met wie ik heerlijk kan sparren maar hij in dit soort opzichten is hij bijna het tegenovergestelde van wat ik ben.

Eén van zijn onwrikbare principes is dat je geen boodschappen moet doen op zondag. Volgens mij vindt hij dat je op zondag überhaupt nergens geld aan mag uitgeven. ‘Waarom niet?’ vraag ik dan. Hij zegt dan: ‘dat zijn principes, Gerko.’ En principes, zo insinueert hij, hoeven geen antwoord te geven op de waarom-vraag. Ze zijn gewoon zo en ze zijn goed. Vaak al generaties lang.

Veel mensen zouden dit een absurd idee vinden. Waarom houd je je aan een regel waarvoor je niet eens een reden kan geven? Maar ik waardeer mijn vriend erg en vind het vooral interessant om te weten hoe hij over dit soort dingen nadenkt.

Overigens gelden zijn principes niet alleen voor hemzelf. Ze gelden (vindt hij) ook voor mij. Als ik hem bel, net als ik op zondag in een winkel of een museum ben, krijg ik er een opmerking over. ‘Op zondag dus gewoon he?’ zegt hij dan. ‘Ja’ antwoord ik. Aan de andere kant van de lijn schudt hij z’n hoofd. En daar blijft het bij.

Het wordt nog fascinerender. Want:

deze jongen overtreedt met grote regelmaat z’n eigen principe.

Ik ben er ondertussen niet meer verbaasd over, maar hij is regelmatig zelf in een winkel te vinden op zondag. Of hij is naar het zwembad geweest. ‘Op zondag gewoon?’ vraag ik dan over de telefoon. ‘Ja, ik weet het’, zegt hij dan. En daar blijft het bij.

Flinterdun, noem ik zijn principes. Maar dat is hij niet met me eens. Ondanks dat hij zijn regel overtreedt, vindt hij namelijk nog even stellig dat je op zondag geen boodschappen moet doen.

En dat vind ik het meest fascinerend: deze vriend van me lijkt geen enkel probleem te hebben om de volgende twee uitspraken in zichzelf te verzoenen:

  • ‘Ik ben zeer principieel: op zondag doe je geen boodschappen’
  • ‘Ik moet vandaag tóch even een boodschap doen (net als vorige week)’

Misschien ken jij ook zo iemand. Ik ben wel benieuwd eigenlijk – laat het me weten in de comments. Werkt het bij die persoon net zo?

Dat vraag ik me af: hoe dan?

Maar mijn vriend lijkt m’n vraag niet te begrijpen. Waarom zou het feit dat hij zijn eigen principes overtreedt moeten betekenen dat hij niet écht vindt dat je op zondag geen boodschappen zou moeten doen?

Ik leer veel van deze oude schoolvriend. En onlangs las ik iets bij de filosoof Zizek wat me hielp om te begrijpen wat hier gebeurt. Volgens hem is dit de hamvraag:

Beoordeel je iemands overtuigingen op basis van wat hij zegt te geloven, of wat hij doet?

  • Iemand zegt: ik ben tegen boodschappen doen op zondag
  • Iemand doet: boodschappen op zondag.

Ik zou zeggen: op basis van het feit dat je niet doet wat je zegt, concludeer ik dat je helemaal niet vindt dat je op zondag geen boodschappen zou moeten doen. Dat je principes flinterdun zijn. Maar deze vriend beoordeelt zijn eigen overtuiging niet vanuit dat perspectief. Hij kijkt slechts naar wat hij vindt, niet naar wat hij doet.

Wat zou jij vinden?

Beoordeel je iemands overtuiging op basis van wat hij zegt of wat hij doet?

Ik heb gemerkt dat verschillende mensen hier verschillend over denken. En in die zin is mijn vriend minder vreemd dan ik eerst dacht.

Sterker nog, diezelfde filosoof Slavoj Žižek deed me inzien dat ik zelf vaak precies zo in elkaar steek als die vriend van mij. En jij waarschijnlijk ook. Het is een trekje van ‘postmoderne mensen’:

We doen allemaal iets anders dan we zeggen te geloven

Niet op het niveau van zondagse boodschappen, zegt Zizek, maar op het niveau van onze ideologische overtuigingen. De manier waarop we naar de wereld kijken. Wat zouden veel mensen zeggen, vandaag de dag, als je ze vraagt naar hun ideologische overtuiging? Steeds meer mensen zeggen: ‘ik heb geen ideologische overtuiging’. Ik geloof in niks.

Dat zéggen ze.

Maar is dat ook wat ze doen, vraagt Slavoj Žižek. Volgens hem niet.

Stel dat toekomstige geschiedkundigen over 500 jaar onze tijd zouden beschrijven. Zouden ze dan zeggen dat we in niks geloofden? Of zouden ze zich vooral verbazen over de dingen waar we wel degelijk in geloven. Schoonheidsidealen. Het ideale carriere pad. De prins op het witte paard. Bekijk maar eens een willekeurige facebookpagina en je weet waar mensen in geloven.

En dan hebben we het nog niet eens over geld.

Zouden historici over 500 jaar geld niet beschouwen als onze belangrijkste religie?

Wacht. Geloven in geld, dat is toch niet hetzelfde als geloven in een godsdienst?

Nee misschien niet. Maar waarom eigenlijk niet? Geld functioneert bij de gratie van ons geloof erin. Geld verbroedert mensen (we kunnen met iedereen handel drijven). Geld is waar we onze zekerheid vandaan halen. Het is waar we niet zonder kunnen. Geld is één van de grootste veroorzakers van angst en (tijdelijk) geluk. Ons leven draait om geld, we bouwen ons leven op vanuit het perspectief van geld. We putten hoop uit geld. We investeren in de groei van ons kapitaal.

Ruil het woord ‘geld’ maar in voor ‘God’. Is dat niet hoe we vaak vroegere culturen beschrijven?

Slavoj Žižek is niet de enige die dit punt maakt. De immens populaire schrijver Yuval Harari schakelt in het boek Sapiens moeiteloos over van ‘geloven in God’ naar ‘geloven in geld’. Beide noemt hij ‘ficties’. Maar dan wel ficties die mensen elkaar doen vertrouwen en zin geven aan het leven. Geld is de belangrijkste fictie van vandaag de dag.

Maar eigenlijk is het niet eens van belang of we het met Harari eens zijn of niet. Het maakt niet uit of we zeggen dat we in geld geloven – we handelen namelijk allang alsof dat zo is. We zijn allemaal als die oude schoolvriend van me.

  • We zeggen: ik geloof nergens in (en al helemaal niet dat geld mijn God is)
  • We handelen ondertussen alsof ons leven in het teken staat van geld

Maar wat is dan onze overtuiging?

Gaan we uit van wat we zeggen te vinden, of gaan we uit van wat we doen?

Ik heb partij gekozen.

Als mijn vriend z’n eigen principes continu overtreedt, dan vind ik ze flinterdun. Non-existent, wat mij betreft. Principes die je niet naleeft, daar heeft niemand wat aan, volgens mij.

Maar dan beoordeel ik mezelf en vele andere postmoderne generatiegenoten net zo. Geld is wel degelijk een religie. Dat blijkt uit ons handelen. Sterker nog, geld-als-religie komt akelig in de buurt van de religie die ik het meeste aanhang.

Hoe ik mijn zoontje leerde zondigen (en hoe het verder moet met hem)

Hoe ik mijn zoontje leerde zondigen (en hoe het verder moet met hem)

In onze kamer staat een blauwe kast. Je kunt er zo’n beetje doorheen kijken, omdat-ie voor een groot gedeelte uit glas bestaat. Een vliegenkast – zo heet dat. Geen idee waarom. Het is een mooie kast, maar hij is ook een beetje fragiel. Als je te hard met de deuren slaat, dan trilt het glas in z’n voegen.

Dat weet mijn zoontje ook. Hij is bijna 1, heet Elon en kruipt als een malle. Als ik net even de kamer uitloop, ziet hij zijn kans schoon. Vliegensvlug kruipt hij naar de vliegenkast. Hij hijst zich op aan de witte knoppen, aarzelt niet en begint wild tegen het glaswerk te slaan. Met twee vlakke handen. Zo hard en snel mogelijk – want hij weet dat het dan niet lang duurt voordat ik terugkom om er een stokje voor te steken.

Superfascinerend natuurlijk, zo’n kast, als je bijna 1 bent. Bij toeval was hij erachter gekomen dat de vliegenkast een fascinerende bak herrie maakte. Vandaag een paar weken geleden.

Nog veel fascinerender is dat slaan op de vliegenkast een directe reactie uitlokt van ouders. Ik denk dat m’n zoontje dat nog veel toffer vindt. Als hij in de box moet en hij heeft er geen trek in, dan kan hij schreeuwen wat hij wil, maar het wordt niet anders. Maar als je één keer hard op die vliegenkast slaat dan heb je beide ouders direct in je buurt. Wauw!

En hoe dat mijn schuld was.
M’n zoontje weet dat het niet mag.
Maar dat maakt het juist zo leuk om op de kast te slaan.
Elon is zondig.
En dat is mijn schuld.

‘Ik ben me door de wet bewust geworden van de zonde’ zou de bijbelschrijver Paulus zeggen. ‘Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is’.’ Ik ben zondig – de wet maakt me zondig.

Net als bij Elon. Het verbod (niet slaan op de kast!) schept het verlangen. Als het mij niets kon schelen dat hij op de kast sloeg, dan was hij er allang mee opgehouden. Maar ja, het kan me wel iets schelen. Het is een toffe kast, en het glas is dun.

Het probleem van regels stellen
De bijbelschrijver Paulus is één van de meest gelezen denkers in de postmoderne filosofie. Misschien geloof je dat niet, maar het is echt zo. Er is een dominante niet-christelijke denkstroom die helemaal fan zijn van Paulus, en dan specifiek over zijn gedachten over de wet (Romeinen 7).

Wetten, verboden en (impliciete en expliciete) regels roepen altijd een paradox op:

  • Het laat je weten wat niet mag
  • Het creëert het verlangen om dat nou juist wel te doen

Wie tegen een kind zegt dat-ie echt niet in die doos mag kijken, kan uittekenen wat er gebeurt. Wie tegen z’n dochter zegt dat ze echt niet met iemand naar bed mag, loopt precies dat risico.

Wie een boom plaatst in een paradijstuin, met een bordje erop ‘niet van eten’ kan op z’n vingers natellen dat iemand er wel van gaat eten. De verboden boom is oneindig veel interessanter dan al die andere bomen. Het verbod creëert het verlangen naar de verboden vrucht.

  • Hey, daar hangt een lekkere vrucht!
  • Helaas, je mag ‘m niet eten.
  • Maar nu lijkt de vrucht nóg lekkerder

We hebben er allemaal last van
We projecteren dit mechanisme makkelijk op kinderen, maar de reden waarom Paulus en de postmoderne denkers dit zo interessant vinden, is dat we er allemaal last van hebben.

‘Ik wil het goede doen, maar ik doe het niet’, verzucht Paulus.

Kinderen hebben daar last van, maar volwassenen net zo goed. Volwassenen weten dat roken niet goed is, dat vet eten en te veel alcohol niet goed is. En ze weten ook waarom. Zij weten ook dat goedkope kleding, iphones en een boel meer een duistere (productie)kant hebben. Maar ze ze handelen doorgaans anders.

Wij, volwassenen, willen het goede doen, maar we doen het niet. Om allerlei redenen die we onszelf vertellen. Voor de iPhone maken we een uitzondering. En ook voor de H&M. En voor deze ene sigaret. Nee, deze voorbeelden zijn niet officieel verboden, maar zo voelt het vaak wel. Ga maar na hoe je twijfelt over de aanschaf van een nieuwe telefoon. Het lijkt net alsof er wel degelijk een verbod is dat je belemmert. Een verbod door onszelf, of door onze sociale groep (onuitgesproken) opgelegd.

Meestal ga je toch overstag. Je maakt de uitzondering. Maar je weet ook: na deze iPhone komt de volgende, en er komt een volgende sigaret. En die volgende is beter. We maken opnieuw een uitzondering. Dit keer voor iets dat écht tof is. Etcetera.

Hoe moet het verder?
Dat is natuurlijk ook Paulus’ vraag. Hij meent ook een oplossing te hebben, maar die is best lastig te destilleren. Paulus geef Jezus een sleutelrol, die er op de één of andere manier voor heeft gezorgd dat de wet buiten werking wordt gesteld. Jezus heeft de wet niet ongedaan gemaakt, maar vervuld. De wet is nu niet irrelevant, maar niet meer nodig. Zoiets. Best ingewikkeld eigenlijk als je er zo bij stil staat.

Een van de postmoderne filosofen, Slavoj Žižek, begint met een makkelijker punt. Hij zegt: laten we nog even teruggaan naar de paradox van de wet. Want die heeft een aanvulling nodig. De wet schept niet alleen een verlangen, maar tegelijk ook een illusie:

  • Hey, daar hangt een lekkere vrucht!
  • Helaas, je mag ‘m niet eten.
  • Maar nu lijkt de vrucht nóg lekkerder ⇐ illusie!

Op de kast slaan is niet zo cool als Elon denkt. Die ene sigaret is niet zo lekker als wij denken. De iPhone is niet zo tof als dat we onszelf vertellen – de volgende is weer toffer. Waarom wil Elon op de kast slaan? Omdat het cool is maar vooral omdat het verboden is. Als het verbod vervalt, komt Elon erachter dat het zo tof ook weer niet is. Elon’s motivatie zit ‘m vooral in het verbod. Het verbod schept de illusie dat het verbodene supercool is. Maar dat is het niet.

Als we inzien dat wat we najagen een illusie is, zegt Slavoj Žižek, dan lost het verlangen naar het verbodene op. Anders gezegd: als we de illusie van de wet zien, dan ontdekken we dat de dingen die we najagen echt zo tof niet zijn. Wel tof, maar niet zó tof. Elon ziet dat nog niet in – het is de vraag of volwassen mensen het wel kunnen. En daarom is er Jezus, zegt Slavoj Žižek.

Of Jezus bevrijdt
Wel tof, maar niet zó tof. Met dit mechanisme legt Slavoj Žižeks uit hoe hij denkt dat Jezus de wet heeft opgeheven. Het is een onorthodoxe verklaring, maar hij geeft te denken. En het is een interessante manier om te zien hoe postmoderne filosofen Paulus lezen.

Komtie:

Een iPhone, sigaretten, vreemdgaan – wij mensen blijven altijd verlangen naar dingen die eigenlijk niet mogen. Niet van de wet, niet van anderen of niet van onszelf. Als Elon uitgekeken is op de vliegenkast, vindt hij weer iets anders dat hij niet mag maar wel héél graag wil.

En voor elk object van ons verlangen geldt: het is gebaseerd op een illusie. De sigaret, de iPhone en al die dingen meer: ze zijn niet zo tof als we denken. Ze stillen ons verlangen nooit helemaal. We blijven altijd weer op zoek naar iets anders.

Een oneindige keten van verlangens. Steeds verder, steeds toffer. Wat gaat ons hieruit bevrijden?

Zizek zegt: Jezus.
Want Jezus is God.
En God is het ultieme object van ons verlangen.

Als er iets is dat ons verlangen kan stillen – dan is het God. Ultiem stillen. ‘Onrustig is mijn hart, tot het rust vindt in u’ zegt Augustinus. God als de ultieme verlangenstiller. God als sluitstuk van ons zoeken naar vervulling.

God is zelf een illusie
Maar stel nou dat het ultieme object, (God dus) een illusie blijkt te zijn. De ultieme verlangenstiller, bestaat niet. Zou dan niet het hele bouwwerk, de hele keten van illusies in elkaar storten? Zou dat niet het einde van het verlangen zijn? Zou dat niet dé manier zijn om in te zien dat wij mensen, illusies najagen?

En precies dat, stelt Slavoj Žižeks is wat er gebeurt in het Nieuwe Testament van de bijbel. God wordt mens. De God waarvan niemand in het jodendom een beeld mocht maken. Hij loopt ineens onder de mensen rond – hij luistert naar de naam Jezus. En dan wordt hij, net als al zijn profetische voorgangers, gevangen genomen, veroordeeld en ter dood gebracht.

Daar hangt hij, God, aan een kruis. In de persoon van Jezus. Als hij bijna sterft, dan schreeuwt hij het uit. En dan sterft hij echt. Het onvoorstelbare gebeurt. God is dood.

Wij kennen dit verhaal, maar eigenlijk is het natuurlijk bizar. Een God die sterft, dat is het laatste wat je verwacht dat God zou doen. Wat je verwacht van God is dat hij (op het laatste moment misschien) van het kruis afstapt. Maar nee. In plaats daarvan schreeuwt hij het uit: ‘mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’

Heel symbolisch: als Jezus sterft, scheurt het voorhangsel in de tempel. Het doek dat God afschermde van de mensen. Iedereen in de tempel kan opeens rechtstreeks de heiligste plek van Jeruzalem inkijken. Wat zien ze? De ruimte is leeg.

God als illusie – het klinkt tamelijk onchristelijk. Het klinkt als Friedrich Nietzsche. Maar volgens mij heeft Slavoj Žižek een paar interessante thema’s te pakken.

  • Van die ene sigaret kun je teveel verwachten (of van de nieuwste iPhone) – zou je ook teveel van God kunnen verwachten?
  • Is het idee dat God niet doet wat mensen denken dat hij doet – en niet is wat mensen denken dat hij is, wel zo onchristelijk als het klinkt? De ongrijpbaarheid van God is een terugkerend thema in het oude testament.

Liefde
En er is nog een laatste punt dat Slavoj Žižek maakt. En daar zit de oplossing in voor Elon, jouw en mijn probleem met de wet, volgens Slavoj Žižek.

Als de God-van-de-wet sterft, komt er ruimte voor de God-van-de-liefde. En als er iets is dat tegenovergesteld is aan de wet, dan is het de liefde. Slavoj Žižek somt op:

  • De wet verbiedt, maar de liefde moedigt aan. ‘Heb uw naaste lief’.
  • De wet schept verlangen, dat door iets perfects vervuld moet worden
  • Maar de liefde kan doen verlangen naar iemand ondanks (of juist dankzij!) imperfectie.
  • Kun je houden van iemand die perfect is?
  • Kun je houden van een God die perfect is (de God-van-de-wet)? De God die het ultieme, perfecte object van verlangen is?
  • Of kun je eerder houden van een God die niet perfect is – eentje die hangt aan een kruis en zijn onvermogen uitschreeuwt?

Wilde ideeën
Ja,Slavoj Žižeks bijbelinterpretatie is tamelijk onorthodox. Ik vind het fascinerend, hoewel ik zelf nog niet altijd goed weet wat ik ermee aan moet. In mijn boek ‘Ongeneeslijk Religieus’ sta ik stil bij deze theorie van Slavoj Žižek en een aantal anderen denkers. Daar zoek ik ook verder naar of je iets kunt met deze theorie.

Eén ding weet ik wel.
Wat Zizek over God zegt, dat zou ik maar al te graag op mij en Elon betrekken.

Uiteindelijk wil ik geen vader-van-de-wet zijn – maar een imperfecte, onvolmaakte vader-van-liefde.

Jordan Peterson: kun je de waarheid liegen?

Dit stuk kwam tot stand in reactie op een verhaal met als titel ‘ik ben dus enthousiast over Jordan Peterson, en wel hierom’. De schrijver, Otto Kamsteeg, vraagt zich in het stuk af waarom Jordan Peterson zulke extreme reacties oproept. Goeie vraag. Ik doe graag een duit in het zakje. Niet omdat ik alles weet van Jordan Peterson, ook niet omdat ik vind dat ik partij moet kiezen, maar wel omdat ik de kritiek op Jordan Peterson goed begrijp. En volgens mij is het de moeite waard om die kritiek serieus te nemen.

Eerst: mijn godsdienstdocent
We kennen ze allemaal: mensen die altijd gelijk hebben. Niet alleen in hun eigen ogen, maar ook als je met ze in gesprek gaat. Ze hebben hun argumenten op een rijtje en kunnen het helder verwoorden. Hun gesprekspartners blijven achter met een machteloos gevoel.

Mijn godsdienstdocent op de middelbare school was zo iemand. Hij had overal een antwoord op. Per leerjaar steeg de opgekropte frustratie bij zijn leerlingen maar de docent had altijd een woordje klaar. Ik ken veel mensen die zeggen dat hun vader ook zo iemand is. Of hun opa. Jehova’s getuigen aan de deur. Het zijn vaak mannen, heb ik de indruk. Vader-figuren.

Deze mensen geloven of vinden iets wat ze fantastisch kunnen onderbouwen. En toch is er frustratie en machteloosheid. Waarom? Omdat je het idee blijft hebben dat er toch iets niet in de haak is. Maar ja, je kunt je vinger er niet opleggen, laat staan het helder verwoorden.

Ik denk dat Jordan Peterson zo’n vader-figuur is. Het is een vriendelijke vent (de helft van Otto’s pluspunten gaan over hoe sympathiek hij is). Hij kan zijn standpunt glashelder verwoorden. En toch blijf je met iets achter. Maar wat?

Waarom zo heftig?
Waarom gaat het in het publieke debat over Jordan Peterson altijd over uitersten? Waarom zijn mensen of idolaat, of zeer zwaar tegen hem? Ik denk dat Jordan Peterson er zelf antwoord op geeft, in zijn college over het Oude Testament (fragment):

Dit fragment gaat over wat een ideologie is. Jordan Peterson vertelt hoe je iets kunt herkennen als een ideologie: aan de manier waarop mensen reageren als je er vragen bij stelt. Mensen worden witheet, stelt hij. Zo kwaad, dat je eigenlijk niet goed snapt wat er aan de hand is. Het is voer voor psychologen, zou je kunnen zeggen.

Nou heeft Jordan Peterson het in dit fragment over de ideologieën waar hij zich graag tegen verzet. (En dat verzetten doet hij behoorlijk fanatiek). Hij noemt ze exponenten van een ‘cultureel marxisme’ of van het feminisme. Social Justice Warriors. Ze verbergen zich achter wat in Amerika ‘identiteitspolitiek’ wordt genoemd.

Maar volgens mij kun je dit fragment ook prima toepassen op de volgelingen van Jordan Peterson zelf. Op verschillende plekken (bijvoorbeeld in dit stuk, dat volgens Otto naar azijn smaakt) wordt inderdaad uitvoerig geanalyseerd hoe polariserend een deel van de aanhangers van Jordan Peterson zich opstelt.

Natuurlijk is Jordan Peterson niet per se schuldig aan wat zijn aanhangers doen, maar het geeft wel iets aan: dat de onderwerpen die Jordan Peterson behandelt veel met ideologie te maken hebben. Mensen worden witheet. Ook zijn volgelingen dus.

Ok, ik ben wel een beetje fan van Jordan Peterson
Volgens is het ontmaskeren (of in kaart brengen) van ideologieën één van de belangrijkste filosofische uitdagingen in deze tijd. En Jordan Peterson doet dat voortreffelijk. En het grappige is dat hij daarin precies doet wat zijn tegenstanders doen (de culturele marxisten, waarvan Slavoj Žižek de bekendste is).

De postmoderne tijd, het tijdsvak waar we sinds de tweede wereldoorlog in leven, wordt vaak aangeduid als een tijd waarin we hebben afgerekend met ‘grote verhalen’ (zie mijn eerdere blog). We geloven nergens meer in en waarheid is compleet relatief geworden (iets dat inderdaad veel mensen zo zeggen).

Zowel Jordan Peterson als Slavoj Žižek verzetten zich tegen het idee van zo’n relatieve waarheid. Maar ze doen het op een andere manier. Het helpt om ze te onderscheiden. Jordan Peterson noemt dat postmoderne denken een afkeurenswaardige ideologie, die veel te dominant is geworden in bijvoorbeeld onderwijsinstellingen en in de (linkse) media.

Toch niet: wat er mis gaat
Slavoj Žižek legt hier uit welk probleem hij ziet bij Jordan Peterson, in een stuk dat vol zit met jargon en verwijzingen. Zijn punt gaat over Jordan Peterson in de rol van mijn godsdienstdocent.

Je hebt mensen die de waarheid spreken en je hebt mensen die de waarheid spreken maar daarmee (bewust of onbewust) een leugen verbergen. Dat iemand een rationele, wetenschappelijke benadering heeft en zich van een glasheldere argumentatie bedient, maakt niet dat hij per se dat hij gelijk heeft. Alleen is het moeilijker om dat te ontmaskeren (enter de godsdienstdocent).

Slavoj Žižek heeft het niet over de vraag of Jordan Peterson feitelijk gelijk heeft. Dat zal-ie best vaak hebben. Maar hij stelt een dieperliggend punt aan. Komtie:

De vraag is wat er gebeurt als je Peterson tegen Peterson gebruikt. Of anders gezegd: is Jordan Petersons theorie niet zelf een ideologie? Eentje waar mensen inderdaad witheet van kunnen worden als je er kritisch over bent. En eentje die weliswaar zeer aannemelijk klinkt, maar een ideologie is, naast alle andere (linkse) ideologieën.

Ik licht het graag nog een beetje extra toe.

Peterson gaat niet ver genoeg
Otto roemt Jordan Petersons realisme: zijn wereldbeeld is chaotisch, niet-per-se-vrolijk. Het leven is hard. De wereld zit vol shit. Jordan Peterson is realistisch.

Maar in de kern van zijn visie is Jordan Peterson eigenlijk heel optimistisch. 1. Hij is een fervent pleitbezorger van het streven naar ‘de waarheid’. Ook al zul je de hele waarheid misschien nooit kunnen vinden, zegt hij. 2. Zijn (controversiële) ideeën over chaos en orde, mannelijkheid en vrouwelijkheid komen voort uit zijn ideeën over een evolutionaire orde. 3. Hij roept ons op om niet bij de pakken neer te zitten maar onze rug te rechten.

Maar dat is ideologie. (1) Dat er waarheid is. (2) Dat er orde is. (3) En dat het goed is om je rug te rechten en ernaar te streven. En precies op dat punt lijkt Jordan  Peterson postmoderne denkers niet helemaal te begrijpen.

De filosofie van na de Verlichting is zich af gaan vragen hoe we eigenlijk zeker weten dat die orde er is. Hoe we zeker weten dat er inderdaad een rationeel te bevatten structuur in de wereld zit, waar je naar op zoek moet gaan. Precies dat is wat het postmoderne denken onderscheidt van het Verlichtingsdenken – een tijd waar Jordan Peterson naar terug lijkt te verlangen. En het is, denk ik, wat mijn generatie onderscheidt van mijn godsdienstleraar.

Voor de duidelijkheid: het zou rampzalig zijn, als er geen rationele orde en geen waarheid is. Ook daar gaat het postmoderne denken over. Veel mensen hopen vurig dat er wel een orde bestaat. Want als het niet bestaat, dan komen we dicht in de buurt van absolute zinloosheid. Nihilisme, zegt Jordan Peterson. Als er geen orde is, dan heeft lijden geen zijn. Heeft Auschwitz geen zin. Heeft het leven geen zin. Dat zou verschrikkelijk zijn (zie ook dit blog). Maar dat we graag een orde willen, is niet hetzelfde als weten dat die orde er is.

Jordan Peterson liegt de waarheid
Jordan Peterson is niet eerlijk, zou dit postmoderne denken kunnen zeggen. Hij gaat niet ver genoeg. Hij bekritiseert van alles, maar niet zijn eigen (ideologische) uitgangspunten. Hij laat geen ruimte voor twijfel aan zijn eigen rationele, intellectuele methode. Anders gezegd, hij is niet pessimistisch genoeg. Hij denkt dat de wereld in de kern een onderliggende orde heeft. Maar dat weten we niet.

Volgens Slavoj Žižek is Jordan Peterson iemand die de waarheid liegt*. Hij zegt wel ware dingen, maar bedekt daarmee (onbewust?) ondertussen een ‘leugen’. Namelijk de (onbewezen) ‘leugen’ dat er een orde is en dat je met rationaliteit en waarheid verder komt.

Precies daar komt Slavoj Žižeks (polemiserende) vergelijking met het nazisme vandaan. De Nazi’s gebruikten argumenten tegen die joden die best vaak waar konden zijn. Vergelijk het met populisten vandaag: een deel van wat ze zeggen is feitelijk waar. Over criminaliteitscijfers en problemen met mensen met een migratie-achtergrond. De statistieken spreken hen niet tegen.

Maar onder die waarheden, kan zomaar een leugen liggen. De leugen dat als we de joden uitschakelen, of de migranten weren, of feministen en social justice warriors het zwijgen opleggen, dat alles dan koek en ei is. En dat is maar zeer de vraag, zo zegt Slavoj Žižek. Ook je eigen ideologie moet onder de kritische loep.

Rug recht of rug krom
Het is interessant dat zowel Jordan Peterson als Slavoj Žižek veel christelijke thema’s gebruiken in hun theorieën (veel hedendaagse filosofen doen dat trouwens – ik schreef er een boek over!). Ze gaan er allebei een heel andere kanten mee op. Jordan Peterson ziet de bijbel als een boek dat je kan helpen om te kiezen hoe je moet handelen. Handelen zoals volgens zijn eigen 12 principes, waarvan ‘recht je rug’ er één is en ‘spreek de waarheid (of lieg tenminste niet)’ een ander.

In de filosofie van Slavoj Žižek vervult het bijbelse verhaal een andere rol. Hij ziet ze als verhalen die ons helpen te zien dat we in een wereld leven die geen betekenis en orde heeft. En dat God er soms met de handen in het haar bij staat. Of in ieder geval dat hij geen oplossingen aandraagt, geen antwoorden heeft en geen richtlijnen stelt. Geen godsdienstleraar-God. Hoogstens een God die mee-lijdt. Een God met een kromme rug.

*Slavoj Žižek noemt het een leugen, vanuit jargon uit de psychotherapie. Filosofisch kun je misschien beter spreken over een (onbewuste) onwaarheid.

Bronnen:

Ongeneeslijk religieus 1: Filosofie en het geloof in God

Geloven in God heeft een belangrijk voordeel: het kan je helpen onheil in je leven beter te verklaren. Maar misschien ben je beter af zonder verklaring.

Ongeneeslijk religieus

In een nieuwe blogserie over filosofie en geloven in God, neem ik je mee in de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn: seculiere, postmoderne mensen, levend in de tijd van de dood van God. Langs verschillende historische gebeurtenissen en filosofische vragen kan er zo een beter begrip van jezelf en de huidige tijd ontstaan. En ik evalueer of ze een punt hebben, filosofen die zeggen: ‘misschien staat God ook weer op’. Klik hier voor mijn boek: Ongeneeslijk Religieus.

Cursus Empathie

Toen Emily McDowel 38 jaar was, kreeg ze kanker. Negen maanden lang zat ze in intensieve chemotherapie om de kanker te doen slinken. Ondertussen stroomde haar brievenbus vol met kaarten. Ze kon er de muur mee behangen, zoveel kaarten.

De meeste van die kaarten sloegen de plank compleet mis.

“What doesn’t kill you makes you stronger” las ze. En: “Lachen is het beste medicijn!”. Nog één: ‘Everything happens for a reason”. Allemaal niet wat je wilt horen als je net je haar bent verloren en al dagen als een vaatdoek in bed ligt.

Nog vaker hoorde ze niks. Mensen wisten niet wat ze moesten zeggen.

Jaren later begon ze een bedrijfje dat ‘Empathy cards’ maakte. Kaarten voor mensen die niet weten wat ze moeten zeggen. Of die hoogstwaarschijnlijk de plank zullen misslaan. We hebben het hard nodig, zegt Emily McDowel. Empathie komt ons vandaag de dag niet meer aanwaaien.

filosofie en het geloof in god

Wat jij en ik verleerd zijn

Wij, postmoderne mensen zijn goed in een heleboel dingen, maar niet in omgaan met lijden. Of met de dood. We hebben er letterlijk geen woorden voor. We weten niet wat we moeten doen en we weten niet hoe we erover na moeten denken. Er zijn nog nooit mensen geweest in de geschiedenis die er zo slecht in waren als jij en ik.

Je ziet het terug in ons taalgebruik. Als het om kanker gaat, hoor je vaak strijdbare termen: “let’s kick cancer’s ass” en “fuck cancer”!. En je ziet beelden van de Alpe d’Huzes en mensen die tot het uiterste gaan. Dat is soms goed en belangrijk, maar niet als je de strijd verliest. Opgeven is geen optie. Zelfs niet als je gewoon dood gaat. Zo vertelt ook deze stervende kankerpatient.

Het absurde

Eigenlijk is het geen wonder dat we zo slecht kunnen omgaan met lijden en dood. Nooit was er een tijd en cultuur waarin mensen zoveel kunnen begrijpen van de wereld om hen heen. Voor alles zoeken we een verklaring, voor elk probleem wordt een oplossing verzonnen. Met dank aan de wetenschappelijke revolutie. Als de schrijver Harari de geschiedenis van de mensheid samenvat (in dit boek), dan stelt hij dat die wetenschappelijke revolutie één van de meest impact volle dingen is die de mens ooit is overkomen.

Maar het lot blijft bestaan. Het lot dat bepaalt dat jij op een dag ziek wordt. Dat je vader of moeder te vroeg overlijdt. Dat je vriend of vriendin bij je weggaat omdat het niet langer gaat. Gebeurtenissen waar wel een natuurlijke oorzaak voor te vinden is, maar waar geen antwoord bestaat op de waarom vraag. Waarom ik? Waarom nu? Waarom niet?

Dat is het type gebeurtenissen waarvoor jij en ik jaren nodig hebben om er vat op te krijgen. Als het al lukt. Vaak niet eens. In de filosofie wordt dit ‘the absurd’ genoemd. Je denken stopt. Er is geen reden.

filosofie en het geloof in godDe spanning van nu

En tegelijk is dat krankzinnig. Voor alles zoeken we een reden. Mensen zijn reden-zoekende wezens en postmoderne mensen helemaal.

Sterker nog, religie kan functioneren als een reden. De geschiedenis door zeggen mensen die lijden: God heeft er een plan mee. Of: God straft voor zondigheid. Liever een slechte reden, of ééntje die je niet begrijpt, dan helemaal geen reden.

Dit is de spanning waarvan de filosoof Charles Taylor zegt dat het postmoderne mensen typeert. Het verklaart dat religie nooit helemaal weg gaat, ook niet als de wetenschappelijke trein voortdendert. Iemand in mijn colleges zei het zo: natuurlijk geloof ik niet in God, maar ik weet ook dat er meer is tussen hemel en aarde.

Hoe kwamen we hierin terecht?

Deze spanning komt ergens vandaan. In de loop van de tijd werden we wie we zijn. Een belangrijke fase in die geschiedenis werd door de filosoof Nietzsche aangewezen. God is dood, zei hij. Weg, verdwenen. En als God dood is, dan is er nooit meer een antwoord op de waarom-vraag.

De komende blogs wil ik stilstaan bij deze ontwikkeling. Nietzsche had ‘m niet bedacht, hij constateerde het. [linkje naar video over Nietzsche] En hij waarschuwde. Het leven wordt er niet eenvoudiger op, zonder God.

filosofie en het geloof in godFilosofie en het geloof in God (2)

Met haar Empathy cards wil Emily McDowel mensen helpen. Reken af met het zoeken naar redenen, zegt ze via haar kaarten. Empatie vandaag de dag betekent het stoppen met zoeken naar verklaringen. Aanwezig zijn is genoeg. Een hand vasthouden. Meehuilen en meebalen. God is dood, er is geen reden, we moeten het zelf doen.

Er zijn ook mensen die zeggen: juist als je dat doet, ben je spiritueel bezig. Ze verwijzen naar de christelijke versie van de uitspraak ‘God is dood’. God hing aan een kruis en toen iedereen zei: kom er dan vanaf! doe er wat aan! – toen bleef hij hangen. De filosoof Slavoj Zizek zegt het zo: een echte christen is een atheïst.