Context van Aristoteles
Tussen Socrates en Aristoteles staat Plato, ook een van de meest belangrijke filosofen aller tijden. Hij ging verder in het spoor van Socrates, maar deed dat door het oprichten van een school en door aan de hand van dialogen de zoektocht naar waarheid uit te schrijven. Deze vorm maakt het lastig om met zekerheid te zeggen wat Plato zelf vond. Aristoteles ging in de leer bij Plato maar als een goede verhouding tussen leerling en leermeester was hij in staat zijn eigen weg te gaan. Op een aantal fundamentele punten verschilt hij van mening met wat we denken over Plato te weten. Want Aristoteles stelt: “the truth and one’s friends” are loved but “it is a sacred thing to give the highest honor to the truth”.
Net als Socrates, heeft Aristoteles’ afkomst zijn methode beïnvloed. Zijn vader was arts, en dat kan verklaren waarom Aristoteles een hele concrete benadering van de filosofie heeft. Natuurlijk, hij gebruikt ook de rede als methode, maar waar zijn leermeester Plato de vraag naar waarheid antwoordde met abstracte concepten waarvan de dingen die we kunnen zien in de werkelijkheid zwakke aftreksels zijn, begint Aristoteles zijn zoektocht in de concrete dingen om hem heen. Hij verzamelde allerlei biologische gegevens van de wereld om hem heen, ordende ze en schreef er boeken over vol. Hij vindt de benadering van Plato niet zo zinvol, omdat, stelt hij, uiteindelijk al onze kennis komt vanuit die concrete wereld.
Aristoteles was niet alleen de stichter van een filosofische school, maar ook de leermeester van Alexander de Grote, de machthebber uit Macedonië die een groot gedeelte van de bekende wereld aan zich wist te onderwerpen, en daarmee de tijd van het door de Griekse cultuur beïnvloedde ‘hellenisme’ inluidde. Dat bracht Aristoteles tegen het einde van zijn leven ook in gevaar, want met het overlijden van Alexander de Grote ontstond er een anti-macedonische sfeer in Athene. Anders dan Socrates kiest Aristoteles om te vluchten en de stad Athene te behoeden voor nog een ‘zonde tegen de filosofie’.
Aristoteles laat een nieuwe school na, nadat hij gepasseerd werd als opvolger van Plato’s academie. Deze school wordt Lyceum genoemd, maar ook de school van de ‘peripatetici’, omdat de filosofen van deze school rondwandelden in de zuilengallerij van de school, en vermoedelijk, daar ook een deel van hun onderwijs gaven.
Aan Aristoteles hebben we de ordening van wetenschappen te danken die ook nu nog veel gebruikt wordt. Hij is de eerste denker die systematisch aan het werk gaat met verschillende wetenschapsgebieden en de grondprincipes ervan uitwerkt. Dat maakt Aristoteles ongelooflijk invloedrijk, want zijn ideeen zijn goed te volgen. In de middeleeuwen en tot in de vroegmoderne tijd, wordt Aristoteles aangeduide als ‘de filosoof’. Hij bedacht namen voor verschillende wetenschapsgebieden, die ook nu nog in gebruik zijn. En de metafysica (een term die Aristoteles zelf niet gebruikte) werd een van de belangrijkste filosofische disciplines, waarbij werd en wordt gekeken naar de meeste elementaire dingen die we kunnen weten, de kennis over ‘dat wat is’. Voor Aristoteles volgde dat logisch op zijn studie van de natuur, de fysica, en daarom noemde hij zijn boek ‘metafysica’, datgene wat ‘na’ de fysica komt.
Ideeën van Aristoteles
Aristoteles is goed te begrijpen als je insteekt bij epistemologie: ‘wat kan ik weten?’ Aan de hand van deze vraag vallen zijn theorieen over hoe de natuur in elkaar zit (fysica en metafysica) en wat we zouden moeten doen (ethiek) te begrijpen. Aristoteles heeft ongelooflijk veel geschreven, dus we kunnen maar een klein gedeelte doen.
Een belangrijk onderdeel van Aristoteles’ kennisleer is zijn uitgangspunt: datgene wat we in de werkelijkheid zien, kan op een bepaalde manier in ons hoofd terecht komen, waardoor het kennis wordt. Natuurlijk komt de steen die we zien niet als zodanig in ons hoofd, maar wel z’n ‘idee’, of ‘vorm’. Uiteindelijk is het proces van kennis er een van een verandering in het verstand, waardoor kennis in het verstand gelijkvormig wordt aan het object dat we zien, de steen of de boom. Dit klinkt logisch, maar in komende cursussen zullen we zien dat dit niet vanzelfsprekend is. Uit deze aanpak blijkt wel Aristoteles’ preoccupatie met de dingen die we zien. Onze kennis komt rechtstreeks uit stenen, zogezegd, de kennis zit niet al in ons hoofd.
De verandering in het brein loopt parallel aan wat Aristoteles in de fysica wil onderzoeken: verandering van dingen. Kennis van veranderingen en constanten levert uiteindelijk kennis op van de werkelijkheid, die immers continue verandert. Om de dingen in de werkelijkheid te begrijpen, analyseert Aristoteles hen daarom op het gebied van verandering en oorzaak, oftewel: causaliteit. Hij stelt dat in antwoord op de vraag ‘waarom is iets?’ (bijvoorbeeld: waarom is een giraf lang?’) er vier verschillende antwoorden kunnen worden gegeven die leiden tot kennis van het ding. Dit zijn de vier ‘oorzaken’.
Neem het voorbeeld van een tafel. Als wij ons afvragen ‘wat is deze tafel?’ (de waarom vraag van de tafel) dan kunnen we iets zeggen over z’n materiële aspect (hout), we kunnen iets zeggen over z’n vorm-aspect (de vier poten en het tafelblad dat uit dat hout is gemaakt), de werkaspect: de timmerman die de tafel heeft gemaakt en z’n doelaspect: de reden waarom de timmerman deze tafel vervaardigde, bijvoorbeeld om aan te eten. Aristoteles noemt al deze aspecten ‘oorzaken’. Datgene wat een tafel maakt tot een tafel is niet alleen z’n materiaal, maar ook de bewerker en z’n specifieke vorm. Het is zelfs de vorm die bepaalt of iets doorgaat voor een tafel of misschien toch eerder op een stoel lijkt. Maar in nauwe samenwerking met de ‘vorm’ van de tafel, is er ook het ‘doel’ van de tafel.
In onze tijd is het lastig te begrijpen wat Aristoteles bedoelt met de ‘doeloorzaak’. In hoeverre is het doel van de tafel een oorzaak voor ‘waarom en wat deze tafel is’? Sterker nog, in onze tijd zijn we geneigd om bij de vraag van de oorzaak van een tafel exclusief te wijzen naar de maker, ofwel, de werkoorzaak. Maar voor Aristoteles is het elementair dat dingen een doel hebben: iets waarvoor ze zijn gemaakt (vergelijk de analyse van de pen). Dingen, dat wil zeggen: inclusief levende dingen. Hoe kunnen levende objecten nou geen doel hebben, zou Aristoteles zeggen? Hun onderdelen hebben allemaal wel een doel. Een eend heeft zwemvliezen om mee te zwemmen en vleugels om mee te vliegen. Jij hebt ogen om mee te kijken en handen om mee te voelen, hoe kan een eend dan geen doel hebben, hoe kan jij dan geen doel hebben? Het is voor Aristoteles cruciaal voor het begrijpen van een ding, dat je niet alleen z’n werkoorzaak kent, maar ook het materiaal en de specifieke vorm en net zo goed de reden dat het ding op aarde is.
De ethiek van Aristoteles
Deze doelredenering komt terug in Aristoteles’ ethiek. Als je als mens wilt weten wat het goede is om te doen, zegt Aristoteles, is het cruciaal om te weten wat het doel is van de mens. Je kunt pas iets begrijpen, jezelf, of wat goed is in een situatie, als je de situatie kunt beoordelen aan de hand van onder andere het doel.
Doel: gelukkig worden. Methode: uitbuiten van wat de mens is: animal rationale. Gebruik je verstand. Geluk is daarom de voortreffelijkste (deugdzaamste!) versie van jezelf te zijn – dit wordt een tweede natuur. Met je praktische wijsheid kun je vervolgens in elke situatie kiezen wat het beste is. En het beste ligt altijd in het midden. Maar uiteindelijk is een deugd altijd
Maar wat is het doel van de mens? Volgens Aristoteles is dat: gelukkig worden. Hij noemt dit ‘eudaimonia’ en ziet het als het hoogste levensdoel. Maar wat is geluk? Volgens Aristoteles kijk je wederom naar de oorzaken, en kijk je wederom naar wat het is om mens te zijn. De mens, zo stelt hij, onderscheidt zich door z’n redelijkheid. Dat is de ‘vorm’ van de mens en dat is wat de mens onderscheidt van dieren. De vormoorzaak houdt verband met de doeloorzaak, want het doel bepaalt mede hoe het object functioneert – denk aan de pen. En daarom ligt het behalen van zijn levensdoel in de inzet van die redelijkheid. Door je denken in te zetten, kom je als mens tot je doel.
Wat betekent dat in de praktijk? Hoe kun je weten wat je in een bepaalde situatie moet doen? Stel dat je langs een spoorlijn loopt en je ziet een kind op de rails en een grote trein naderen. Je riskeert je leven als je het kind probeert te redden en je hebt maar een split second om te bepalen wat je moet doen. Wat doe je? Anders dan bij Socrates dacht Aristoteles dat dit niet alleen maar een kwestie van kennis is. Want, stelt hij, elke situatie is anders. Hier komt het aan op praktische wijsheid: er is geen tijd om te bedenken wat het meest rationeel is, maar er moet (wel of niet) gehandeld worden. Aristoteles stelt dat de deugd in elke situatie in het midden ligt.
Meer
- Lees ook: inleiding in de Griekse Filosofie
- Lees ook: Socrates