Jordan Peterson: kun je de waarheid liegen?

Dit stuk kwam tot stand in reactie op een verhaal met als titel ‘ik ben dus enthousiast over Jordan Peterson, en wel hierom’. De schrijver, Otto Kamsteeg, vraagt zich in het stuk af waarom Jordan Peterson zulke extreme reacties oproept. Goeie vraag. Ik doe graag een duit in het zakje. Niet omdat ik alles weet van Jordan Peterson, ook niet omdat ik vind dat ik partij moet kiezen, maar wel omdat ik de kritiek op Jordan Peterson goed begrijp. En volgens mij is het de moeite waard om die kritiek serieus te nemen.

Eerst: mijn godsdienstdocent
We kennen ze allemaal: mensen die altijd gelijk hebben. Niet alleen in hun eigen ogen, maar ook als je met ze in gesprek gaat. Ze hebben hun argumenten op een rijtje en kunnen het helder verwoorden. Hun gesprekspartners blijven achter met een machteloos gevoel.

Mijn godsdienstdocent op de middelbare school was zo iemand. Hij had overal een antwoord op. Per leerjaar steeg de opgekropte frustratie bij zijn leerlingen maar de docent had altijd een woordje klaar. Ik ken veel mensen die zeggen dat hun vader ook zo iemand is. Of hun opa. Jehova’s getuigen aan de deur. Het zijn vaak mannen, heb ik de indruk. Vader-figuren.

Deze mensen geloven of vinden iets wat ze fantastisch kunnen onderbouwen. En toch is er frustratie en machteloosheid. Waarom? Omdat je het idee blijft hebben dat er toch iets niet in de haak is. Maar ja, je kunt je vinger er niet opleggen, laat staan het helder verwoorden.

Ik denk dat Jordan Peterson zo’n vader-figuur is. Het is een vriendelijke vent (de helft van Otto’s pluspunten gaan over hoe sympathiek hij is). Hij kan zijn standpunt glashelder verwoorden. En toch blijf je met iets achter. Maar wat?

Waarom zo heftig?
Waarom gaat het in het publieke debat over Jordan Peterson altijd over uitersten? Waarom zijn mensen of idolaat, of zeer zwaar tegen hem? Ik denk dat Jordan Peterson er zelf antwoord op geeft, in zijn college over het Oude Testament (fragment):

Dit fragment gaat over wat een ideologie is. Jordan Peterson vertelt hoe je iets kunt herkennen als een ideologie: aan de manier waarop mensen reageren als je er vragen bij stelt. Mensen worden witheet, stelt hij. Zo kwaad, dat je eigenlijk niet goed snapt wat er aan de hand is. Het is voer voor psychologen, zou je kunnen zeggen.

Nou heeft Jordan Peterson het in dit fragment over de ideologieën waar hij zich graag tegen verzet. (En dat verzetten doet hij behoorlijk fanatiek). Hij noemt ze exponenten van een ‘cultureel marxisme’ of van het feminisme. Social Justice Warriors. Ze verbergen zich achter wat in Amerika ‘identiteitspolitiek’ wordt genoemd.

Maar volgens mij kun je dit fragment ook prima toepassen op de volgelingen van Jordan Peterson zelf. Op verschillende plekken (bijvoorbeeld in dit stuk, dat volgens Otto naar azijn smaakt) wordt inderdaad uitvoerig geanalyseerd hoe polariserend een deel van de aanhangers van Jordan Peterson zich opstelt.

Natuurlijk is Jordan Peterson niet per se schuldig aan wat zijn aanhangers doen, maar het geeft wel iets aan: dat de onderwerpen die Jordan Peterson behandelt veel met ideologie te maken hebben. Mensen worden witheet. Ook zijn volgelingen dus.

Ok, ik ben wel een beetje fan van Jordan Peterson
Volgens is het ontmaskeren (of in kaart brengen) van ideologieën één van de belangrijkste filosofische uitdagingen in deze tijd. En Jordan Peterson doet dat voortreffelijk. En het grappige is dat hij daarin precies doet wat zijn tegenstanders doen (de culturele marxisten, waarvan Slavoj Žižek de bekendste is).

De postmoderne tijd, het tijdsvak waar we sinds de tweede wereldoorlog in leven, wordt vaak aangeduid als een tijd waarin we hebben afgerekend met ‘grote verhalen’ (zie mijn eerdere blog). We geloven nergens meer in en waarheid is compleet relatief geworden (iets dat inderdaad veel mensen zo zeggen).

Zowel Jordan Peterson als Slavoj Žižek verzetten zich tegen het idee van zo’n relatieve waarheid. Maar ze doen het op een andere manier. Het helpt om ze te onderscheiden. Jordan Peterson noemt dat postmoderne denken een afkeurenswaardige ideologie, die veel te dominant is geworden in bijvoorbeeld onderwijsinstellingen en in de (linkse) media.

Toch niet: wat er mis gaat
Slavoj Žižek legt hier uit welk probleem hij ziet bij Jordan Peterson, in een stuk dat vol zit met jargon en verwijzingen. Zijn punt gaat over Jordan Peterson in de rol van mijn godsdienstdocent.

Je hebt mensen die de waarheid spreken en je hebt mensen die de waarheid spreken maar daarmee (bewust of onbewust) een leugen verbergen. Dat iemand een rationele, wetenschappelijke benadering heeft en zich van een glasheldere argumentatie bedient, maakt niet dat hij per se dat hij gelijk heeft. Alleen is het moeilijker om dat te ontmaskeren (enter de godsdienstdocent).

Slavoj Žižek heeft het niet over de vraag of Jordan Peterson feitelijk gelijk heeft. Dat zal-ie best vaak hebben. Maar hij stelt een dieperliggend punt aan. Komtie:

De vraag is wat er gebeurt als je Peterson tegen Peterson gebruikt. Of anders gezegd: is Jordan Petersons theorie niet zelf een ideologie? Eentje waar mensen inderdaad witheet van kunnen worden als je er kritisch over bent. En eentje die weliswaar zeer aannemelijk klinkt, maar een ideologie is, naast alle andere (linkse) ideologieën.

Ik licht het graag nog een beetje extra toe.

Peterson gaat niet ver genoeg
Otto roemt Jordan Petersons realisme: zijn wereldbeeld is chaotisch, niet-per-se-vrolijk. Het leven is hard. De wereld zit vol shit. Jordan Peterson is realistisch.

Maar in de kern van zijn visie is Jordan Peterson eigenlijk heel optimistisch. 1. Hij is een fervent pleitbezorger van het streven naar ‘de waarheid’. Ook al zul je de hele waarheid misschien nooit kunnen vinden, zegt hij. 2. Zijn (controversiële) ideeën over chaos en orde, mannelijkheid en vrouwelijkheid komen voort uit zijn ideeën over een evolutionaire orde. 3. Hij roept ons op om niet bij de pakken neer te zitten maar onze rug te rechten.

Maar dat is ideologie. (1) Dat er waarheid is. (2) Dat er orde is. (3) En dat het goed is om je rug te rechten en ernaar te streven. En precies op dat punt lijkt Jordan  Peterson postmoderne denkers niet helemaal te begrijpen.

De filosofie van na de Verlichting is zich af gaan vragen hoe we eigenlijk zeker weten dat die orde er is. Hoe we zeker weten dat er inderdaad een rationeel te bevatten structuur in de wereld zit, waar je naar op zoek moet gaan. Precies dat is wat het postmoderne denken onderscheidt van het Verlichtingsdenken – een tijd waar Jordan Peterson naar terug lijkt te verlangen. En het is, denk ik, wat mijn generatie onderscheidt van mijn godsdienstleraar.

Voor de duidelijkheid: het zou rampzalig zijn, als er geen rationele orde en geen waarheid is. Ook daar gaat het postmoderne denken over. Veel mensen hopen vurig dat er wel een orde bestaat. Want als het niet bestaat, dan komen we dicht in de buurt van absolute zinloosheid. Nihilisme, zegt Jordan Peterson. Als er geen orde is, dan heeft lijden geen zijn. Heeft Auschwitz geen zin. Heeft het leven geen zin. Dat zou verschrikkelijk zijn (zie ook dit blog). Maar dat we graag een orde willen, is niet hetzelfde als weten dat die orde er is.

Jordan Peterson liegt de waarheid
Jordan Peterson is niet eerlijk, zou dit postmoderne denken kunnen zeggen. Hij gaat niet ver genoeg. Hij bekritiseert van alles, maar niet zijn eigen (ideologische) uitgangspunten. Hij laat geen ruimte voor twijfel aan zijn eigen rationele, intellectuele methode. Anders gezegd, hij is niet pessimistisch genoeg. Hij denkt dat de wereld in de kern een onderliggende orde heeft. Maar dat weten we niet.

Volgens Slavoj Žižek is Jordan Peterson iemand die de waarheid liegt*. Hij zegt wel ware dingen, maar bedekt daarmee (onbewust?) ondertussen een ‘leugen’. Namelijk de (onbewezen) ‘leugen’ dat er een orde is en dat je met rationaliteit en waarheid verder komt.

Precies daar komt Slavoj Žižeks (polemiserende) vergelijking met het nazisme vandaan. De Nazi’s gebruikten argumenten tegen die joden die best vaak waar konden zijn. Vergelijk het met populisten vandaag: een deel van wat ze zeggen is feitelijk waar. Over criminaliteitscijfers en problemen met mensen met een migratie-achtergrond. De statistieken spreken hen niet tegen.

Maar onder die waarheden, kan zomaar een leugen liggen. De leugen dat als we de joden uitschakelen, of de migranten weren, of feministen en social justice warriors het zwijgen opleggen, dat alles dan koek en ei is. En dat is maar zeer de vraag, zo zegt Slavoj Žižek. Ook je eigen ideologie moet onder de kritische loep.

Rug recht of rug krom
Het is interessant dat zowel Jordan Peterson als Slavoj Žižek veel christelijke thema’s gebruiken in hun theorieën (veel hedendaagse filosofen doen dat trouwens – ik schreef er een boek over!). Ze gaan er allebei een heel andere kanten mee op. Jordan Peterson ziet de bijbel als een boek dat je kan helpen om te kiezen hoe je moet handelen. Handelen zoals volgens zijn eigen 12 principes, waarvan ‘recht je rug’ er één is en ‘spreek de waarheid (of lieg tenminste niet)’ een ander.

In de filosofie van Slavoj Žižek vervult het bijbelse verhaal een andere rol. Hij ziet ze als verhalen die ons helpen te zien dat we in een wereld leven die geen betekenis en orde heeft. En dat God er soms met de handen in het haar bij staat. Of in ieder geval dat hij geen oplossingen aandraagt, geen antwoorden heeft en geen richtlijnen stelt. Geen godsdienstleraar-God. Hoogstens een God die mee-lijdt. Een God met een kromme rug.

*Slavoj Žižek noemt het een leugen, vanuit jargon uit de psychotherapie. Filosofisch kun je misschien beter spreken over een (onbewuste) onwaarheid.

Bronnen:

De filosoof Aristoteles

Context van Aristoteles

Tussen Socrates en Aristoteles staat Plato, ook een van de meest belangrijke filosofen aller tijden. Hij ging verder in het spoor van Socrates, maar deed dat door het oprichten van een school en door aan de hand van dialogen de zoektocht naar waarheid uit te schrijven. Deze vorm maakt het lastig om met zekerheid te zeggen wat Plato zelf vond. Aristoteles ging in de leer bij Plato maar als een goede verhouding tussen leerling en leermeester was hij in staat zijn eigen weg te gaan. Op een aantal fundamentele punten verschilt hij van mening met wat we denken over Plato te weten. Want Aristoteles stelt: “the truth and one’s friends” are loved but “it is a sacred thing to give the highest honor to the truth”.

Net als Socrates, heeft Aristoteles’ afkomst zijn methode beïnvloed. Zijn vader was arts, en dat kan verklaren waarom Aristoteles een hele concrete benadering van de filosofie heeft. Natuurlijk, hij gebruikt ook de rede als methode, maar waar zijn leermeester Plato de vraag naar waarheid antwoordde met abstracte concepten waarvan de dingen die we kunnen zien in de werkelijkheid zwakke aftreksels zijn, begint Aristoteles zijn zoektocht in de concrete dingen om hem heen. Hij verzamelde allerlei biologische gegevens van de wereld om hem heen, ordende ze en schreef er boeken over vol. Hij vindt de benadering van Plato niet zo zinvol, omdat, stelt hij, uiteindelijk al onze kennis komt vanuit die concrete wereld.

Aristoteles was niet alleen de stichter van een filosofische school, maar ook de leermeester van Alexander de Grote, de machthebber uit Macedonië die een groot gedeelte van de bekende wereld aan zich wist te onderwerpen, en daarmee de tijd van het door de Griekse cultuur beïnvloedde ‘hellenisme’ inluidde. Dat bracht Aristoteles tegen het einde van zijn leven ook in gevaar, want met het overlijden van Alexander de Grote ontstond er een anti-macedonische sfeer in Athene. Anders dan Socrates kiest Aristoteles om te vluchten en de stad Athene te behoeden voor nog een ‘zonde tegen de filosofie’.

Aristoteles laat een nieuwe school na, nadat hij gepasseerd werd als opvolger van Plato’s academie. Deze school wordt Lyceum genoemd, maar ook de school van de ‘peripatetici’, omdat de filosofen van deze school rondwandelden in de zuilengallerij van de school, en vermoedelijk, daar ook een deel van hun onderwijs gaven.

Aan Aristoteles hebben we de ordening van wetenschappen te danken die ook nu nog veel gebruikt wordt. Hij is de eerste denker die systematisch aan het werk gaat met verschillende wetenschapsgebieden en de grondprincipes ervan uitwerkt. Dat maakt Aristoteles ongelooflijk invloedrijk, want zijn ideeen zijn goed te volgen. In de middeleeuwen en tot in de vroegmoderne tijd, wordt Aristoteles aangeduide als ‘de filosoof’. Hij bedacht namen voor verschillende wetenschapsgebieden, die ook nu nog in gebruik zijn. En de metafysica (een term die Aristoteles zelf niet gebruikte) werd een van de belangrijkste filosofische disciplines, waarbij werd en wordt gekeken naar de meeste elementaire dingen die we kunnen weten, de kennis over ‘dat wat is’. Voor Aristoteles volgde dat logisch op zijn studie van de natuur, de fysica, en daarom noemde hij zijn boek ‘metafysica’, datgene wat ‘na’ de fysica komt.

Ideeën van Aristoteles

Aristoteles is goed te begrijpen als je insteekt bij epistemologie: ‘wat kan ik weten?’ Aan de hand van deze vraag vallen zijn theorieen over hoe de natuur in elkaar zit (fysica en metafysica) en wat we zouden moeten doen (ethiek) te begrijpen. Aristoteles heeft ongelooflijk veel geschreven, dus we kunnen maar een klein gedeelte doen.

Een belangrijk onderdeel van Aristoteles’ kennisleer is zijn uitgangspunt: datgene wat we in de werkelijkheid zien, kan op een bepaalde manier in ons hoofd terecht komen, waardoor het kennis wordt. Natuurlijk komt de steen die we zien niet als zodanig in ons hoofd, maar wel z’n ‘idee’, of ‘vorm’. Uiteindelijk is het proces van kennis er een van een verandering in het verstand, waardoor kennis in het verstand gelijkvormig wordt aan het object dat we zien, de steen of de boom. Dit klinkt logisch, maar in komende cursussen zullen we zien dat dit niet vanzelfsprekend is. Uit deze aanpak blijkt wel Aristoteles’ preoccupatie met de dingen die we zien. Onze kennis komt rechtstreeks uit stenen, zogezegd, de kennis zit niet al in ons hoofd.

De verandering in het brein loopt parallel aan wat Aristoteles in de fysica wil onderzoeken: verandering van dingen. Kennis van veranderingen en constanten levert uiteindelijk kennis op van de werkelijkheid, die immers continue verandert. Om de dingen in de werkelijkheid te begrijpen, analyseert Aristoteles hen daarom op het gebied van verandering en oorzaak, oftewel: causaliteit. Hij stelt dat in antwoord op de vraag ‘waarom is iets?’ (bijvoorbeeld: waarom is een giraf lang?’) er vier verschillende antwoorden kunnen worden gegeven die leiden tot kennis van het ding. Dit zijn de vier ‘oorzaken’.

Neem het voorbeeld van een tafel. Als wij ons afvragen ‘wat is deze tafel?’ (de waarom vraag van de tafel) dan kunnen we iets zeggen over z’n materiële aspect (hout), we kunnen iets zeggen over z’n vorm-aspect (de vier poten en het tafelblad dat uit dat hout is gemaakt), de werkaspect: de timmerman die de tafel heeft gemaakt en z’n doelaspect: de reden waarom de timmerman deze tafel vervaardigde, bijvoorbeeld om aan te eten. Aristoteles noemt al deze aspecten ‘oorzaken’. Datgene wat een tafel maakt tot een tafel is niet alleen z’n materiaal, maar ook de bewerker en z’n specifieke vorm. Het is zelfs de vorm die bepaalt of iets doorgaat voor een tafel of misschien toch eerder op een stoel lijkt. Maar in nauwe samenwerking met de ‘vorm’ van de tafel, is er ook het ‘doel’ van de tafel.

In onze tijd is het lastig te begrijpen wat Aristoteles bedoelt met de ‘doeloorzaak’. In hoeverre is het doel van de tafel een oorzaak voor ‘waarom en wat deze tafel is’? Sterker nog, in onze tijd zijn we geneigd om bij de vraag van de oorzaak van een tafel exclusief te wijzen naar de maker, ofwel, de werkoorzaak. Maar voor Aristoteles is het elementair dat dingen een doel hebben: iets waarvoor ze zijn gemaakt (vergelijk de analyse van de pen). Dingen, dat wil zeggen: inclusief levende dingen. Hoe kunnen levende objecten nou geen doel hebben, zou Aristoteles zeggen? Hun onderdelen hebben allemaal wel een doel. Een eend heeft zwemvliezen om mee te zwemmen en vleugels om mee te vliegen. Jij hebt ogen om mee te kijken en handen om mee te voelen, hoe kan een eend dan geen doel hebben, hoe kan jij dan geen doel hebben? Het is voor Aristoteles cruciaal voor het begrijpen van een ding, dat je niet alleen z’n werkoorzaak kent, maar ook het materiaal en de specifieke vorm en net zo goed de reden dat het ding op aarde is.

De ethiek van Aristoteles

Deze doelredenering komt terug in Aristoteles’ ethiek. Als je als mens wilt weten wat het goede is om te doen, zegt Aristoteles, is het cruciaal om te weten wat het doel is van de mens. Je kunt pas iets begrijpen, jezelf, of wat goed is in een situatie, als je de situatie kunt beoordelen aan de hand van onder andere het doel.

Doel: gelukkig worden. Methode: uitbuiten van wat de mens is: animal rationale. Gebruik je verstand. Geluk is daarom de voortreffelijkste (deugdzaamste!) versie van jezelf te zijn – dit wordt een tweede natuur. Met je praktische wijsheid kun je vervolgens in elke situatie kiezen wat het beste is. En het beste ligt altijd in het midden. Maar uiteindelijk is een deugd altijd

Maar wat is het doel van de mens? Volgens Aristoteles is dat: gelukkig worden. Hij noemt dit ‘eudaimonia’ en ziet het als het hoogste levensdoel. Maar wat is geluk? Volgens Aristoteles kijk je wederom naar de oorzaken, en kijk je wederom naar wat het is om mens te zijn. De mens, zo stelt hij, onderscheidt zich door z’n redelijkheid. Dat is de ‘vorm’ van de mens en dat is wat de mens onderscheidt van dieren. De vormoorzaak houdt verband met de doeloorzaak, want het doel bepaalt mede hoe het object functioneert – denk aan de pen. En daarom ligt het behalen van zijn levensdoel in de inzet van die redelijkheid. Door je denken in te zetten, kom je als mens tot je doel.

Wat betekent dat in de praktijk? Hoe kun je weten wat je in een bepaalde situatie moet doen? Stel dat je langs een spoorlijn loopt en je ziet een kind op de rails en een grote trein naderen. Je riskeert je leven als je het kind probeert te redden en je hebt maar een split second om te bepalen wat je moet doen. Wat doe je? Anders dan bij Socrates dacht Aristoteles dat dit niet alleen maar een kwestie van kennis is. Want, stelt hij, elke situatie is anders. Hier komt het aan op praktische wijsheid: er is geen tijd om te bedenken wat het meest rationeel is, maar er moet (wel of niet) gehandeld worden. Aristoteles stelt dat de deugd in elke situatie in het midden ligt.

Meer

De filosoof Socrates

De filosoof Socrates

Socrates is zonder twijfel de filosoof die het meest invloedrijk is geweest zonder ooit zelf iets geschreven te hebben. Veel oude filosofische teksten zijn zoekgeraakt, maar het is waarschijnlijk dat Socrates zelf nooit iets opschreef. Wat we van hem weten komt uit drie bronnen (Plato, Aristophanes and Xenophon), waarvan er eentje de spot met hem drijft. Plato is misschien wel de belangrijkste bron, hoewel we eigenlijk nooit zeker weten of Plato opschrijft wat Socrates daadwerkelijk deed en zei, of wat Plato ervan heeft gemaakt. Dit heet het ‘Socratisch probleem’. Maar het is aardig om Socrates’ filosofie te beginnen met hoe hij het volgens zowel Plato als Xenophon zelf vertelt in de rechtszaak die uiteindelijk tot zijn dood zal leiden.

Socrates vertelt hoe zijn vriend Chaerephon naar het Orakel van Delphi gaat, in de Griekse oudheid een belangrijke spreekbuis van de goden en vraagt of er iemand wijzer is dan Socrates. Tot Socrates’ verbazing zegt het Orakel dat Socrates de meest wijze mens is. Hoe kan dat, vraagt Socrates, want om wijs te zijn, heb je kennis nodig en ik heb juist het idee dat ik helemaal niets weet. Maar omdat je goden niet zomaar kunt ondervragen, besluit Socrates te testen of dit waar is, en hij gaat de stad in om mensen te vragen naar hun kennis. Maar, stelt hij, dit is dan niet zomaar kennis, maar kennis van de meest belangrijke zaken. Dus als hij naar de timmerman gaat, wil hij niet weten hoe je een spijker verwijdert uit een oude plank, maar wat de timmerman weet over wat het is dat een timmerman een goede timmerman en een goed mens maakt. Socrates bezoekt de poeten, de politici en de ambachtslieden en onderwerpt hen allemaal aan zijn eigen ‘socratische methode’. Hij vraag naar wat het is om deugdzaam te zijn, en wat een goed leven is, maar hij komt er achter dat hoewel de ondervraagde mensen heel zelfbewust beginnen met hun antwoord, ze al vrij snel stranden als Socrates doorvraagt en hen betrapt op tegenstrijdigheden. Maar het meest confronterende van deze onderzoekingen vindt Socrates het feit dat alle mensen die hij eerst ondervraagt wel volstrekt in de veronderstelling waren dat zij het antwoord op de elementaire vragen hebben die Socrates hen stelt. En dan realiseert Socrates zich wat het Orakel moet hebben bedoeld: Socrates onderscheidt zich van alle andere mensen die hij spreekt van het feit dat hij van zichzelf zegt dat hij niets weet. En dat is een wijsheid op zich, zeker als je het vergelijkt met het valse zelfbewustzijn van zijn stadsgenoten.

Na jaren te hebben rondgelopen in lompen, en voor nop te filosoferen met mensen in de stad (en hen aan zijn categorische vragen te onderwerpen), wordt Socrates voor het gerecht gedaagd door zijn stadsgenoten. Waarschijnlijk zijn de stadsgenoten jaloers op de populariteit van Socrates bij de jeugd, en ze verwijten hem dan ook dat hij de jeugd verziekte met zijn praatjes. Verder hield Socrates er nogal eens afwijkende religieuze ideeen op na, en dat werd het tweede verwijt. Socrates voert zijn eigen pleidooi, dat er (volgens Plato) zelfs op neer komt dat hij, in plaats van de gifbeker te hoeven drinken, de rest van zijn leven gratis eten zou krijgen op kosten van de stad, omdat hij de stad een groot plezier doet met zijn zoektocht naar de waarheid. Maar daar willen de Atheners niets van weten. Ze stemmen voor zijn doodstraf. Socrates verzet zich niet, want, zo stelt hij, hij is niet bang voor de dood. Zijn laatste woorden waren: ‘Hey Crito! We moesten nog een haan offeren, vergeet dat niet!’

Socrates’ ideeën

Over Socrates’ precieze ideeën is het lastig stellige uitspraken te doen. Maar zijn methode was evident. Als zoon van een vroedvrouw vond hij dat het antwoord in mensen zelf lag. Door goede vragen te stellen, kon hij mensen doen inzien wat ze eigenlijk al wisten, of misschien wel dat ze iets zelf niet wisten.

Let op het belang van deze gedachte, die we eerder al zagen in de antieke filosofie. Ons brein is met elkaar geconnect waardoor we bepaalde methodes kunnen hanteren om met elkaar over waarheid te praten. En daarnaast helpt die methode om de kennis die we voor een gedeelte al hebben naar boven te halen. We zien deze gedachte later terug in Plato. Want het is natuurlijk een interessante vraag hoe het kan dat wij mensen vrij makkelijk tot dezelfde conclusies kunnen komen, met gebruik van logica. Plato zal eruit concluderen dat ons brein kennis in zich herbergt, die misschien wel helemaal los staat van de buitenwereld. Voor Socrates geldt: je weet het wel, zeg het maar. Of tenminste: je weet wel dat je niets weet, kom er maar voor uit. Dat is een vruchtbaar startpunt. Dat is de aporia, en het is precies die aporia die je helpt om vervolgens wel degelijk op onderzoek uit te gaan, net zoals Socrates dat doet.

Een van de belangrijkste basale vragen voor Socrates is de vraag naar hoe je gelukkig kunt worden. Geluk, zo stelt Socrates, is het belangrijkste in het leven. was ‘wat moet ik doen?’, ofwel: de ethiek. Ook deze vraag benaderde Socrates vanuit ‘kennis’. Hij begint met de aporie en gaat vanaf daar op zoek naar een antwoord op de ethische vraag. Socrates stelt namelijk (en hier komt een filosofische redenering) dat iets nooit 100% goed is, tenzij je het met wijsheid combineert. Zelfs iets overduidelijks als ‘gezondheid’ is pas goed als het een deugdzaam mens betreft dat gezond is, en niet een boze tiran die allerlei mensen de dood in jaagt. En medicijnen zijn pas goed als ze met wijsheid worden toegepast, want zonder die wijsheid zijn ze dodelijk. Het is dus, zegt Socrates, uitsluitend wijsheid en kennis die een ding goed kan maken.

Maar je zou kunnen zeggen dat ethiek iets anders is dan kennis. Want als je weet wat goed is om te doen, dan wil dat nog niet zeggen dat je dat vervolgens ook doet. Als ik weet dat het niet verstandig is om een sigaret te roken, dan wil dat nog niet zeggen dat ik het ook ga doen. Of als ik weet dat het niet ethisch is om geld achterover te drukken, dan wil dat nog niet zeggen dat ik het ook echt niet doe. Het bijzondere van Socrates’ benadering is dat het suggereert dat dit dilemma niet bestaat. Wie, zo zou Socrates zeggen, zegt er ooit: ‘oh, dit is een goede keuze, maar ik ben niet zo van ‘goed’, dus ik kies voor wat slecht is’. Voor Socrates geldt: no one does wrong willingly. Maar of dat zo is, is nog een beetje de vraag. Je zou kunnen zeggen, hier zit Socrates misschien iets te veel in z’n hoofd. De werkelijkheid werkt, helaas, toch anders.

Socrates’ invloed

Socrates’ invloed is lastig te onderschatten, hoewel het ook moeilijk is om aan te wijzen waar deze precies in zit (omdat Socrates zelf niks opschreef). Maar het gros van de Griekse scholen is aan hem opgedragen en zien zichzelf allemaal als opvolgers van het gedachtegoed van Socrates. Vanaf Socrates is de filosofie definitief de weg op gegaan naar de waarheid, met gebruik van de rede. Zijn methode wordt nog steeds gezien als de blauwdruk van alle filosofische methodes en de aannames die eronder liggen (dat onze ratio ons kan helpen om bij waarheid uit te komen) ook.
In veel dagelijkse praktijk van bijvoorbeeld het bedrijfsleven is het ‘Socratisch gesprek’ nog een veelgebruikte methode. De kracht van de methode ligt erin dat er samen gezocht wordt naar een oplossing voor een probleem, door deze te onderzoeken op dieperliggende zaken. Het is dan van belang dat mensen zorgvuldig naar elkaar luisteren en heel open staan voor andermans argumenten.

Meer

Daten voor je leven (met Jean Paul Sartre)

De filosoof Jean Paul Sartre zegt: dates zijn een blauwdruk van wat het is om te leven. Wie het spel snapt, komt het verst. In dit blog Sartre’s anaylse.

Dineetje voor tweetje

Je zit in een caféetje met iemand die je de afgelopen tijd hebt leren kennen. Via gemeenschappelijke vrienden liepen jullie elkaar af en toe tegen het lijf en omdat er wat vonken begonnen over te slaan kwam het tot een ‘officiële’ date. En je bent loei-zenuwachtig – maar je weet niet precies waarom.

Je hebt goed nagedacht over wat je aan zou doen, maar je draagt natuurlijk niet het beste wat je hebt. Het moet niet lijken dat je deze avond té serieus neemt.

Zodra jullie aan het tafeltje zitten (tegenover elkaar, of liever samen kijkend naar de rest van het cafe?) begint het spel van de luchtigheid. Ondanks dat de zenuwen door je lijf gieren, presenteer je jezelf als de ontspanning zelve.

Sartre en zijn levensgezellin Simone de Beauvoi in café de Flore

Sartre en zijn levensgezellin Simone de Beauvoir in café de Flore, Parijs

Daten voor filosofen

Zo’n date-avond is het leven in een notendop, zegt de filosoof Sartre. Wat gebeurt hier nou eigenlijk?

Je bent vanavond samengekomen als vrienden. Gewoon vrienden. Maar het punt van de avond is om uit te vinden of je ook meer bent dan gewoon vrienden. Tegelijk doe je de hele avond zolang mogelijk alsof je nog steeds gewoon vrienden bent. Hij maakt haar een compliment, maar zij denkt: dit zegt hij vast wel vaker, niets bijzonders. Zij raakt net iets te lang zijn hand aan, maar hij denkt: dat beeld ik me maar in.

Bij een date-avond speel je een spel waarbij de hele reden van de date (uitzoeken of je ‘meer dan vrienden bent’) zolang mogelijk wordt ontkend: we zijn gewoon vrienden, niets bijzonders. Het moment van kiezen, het moment van uitspreken dat er meer is dan vriendschap, wordt zo lang mogelijk uitgesteld. Want dat kiezen is het spannendste van alles. Een waanzinnig spel.

Daten voor het echte leven

Sartre zegt: dit is het spel dat wij mensen niet alleen op dates spelen, maar ons leven lang. Want het punt van het leven is dat we kiezen wie we zijn. Maar steeds spelen we verstoppertje. Op een verjaardag zeggen we: ik ben student, ik ben consultant, ik ben moeder, ik ben Amsterdammer. Sartre zegt: dat ben je niet. Dat zijn de maskers waarachter je je verstopt. Het is toch niet zo dat jij er niet meer bent als je geen student meer bent?

Je verstopt je achter die maskers, want je bent bang voor het spannende besef dat je eigenlijk helemaal niet zoveel voorstelt. Je bent niet zoveel. Je bent vooral heel veel dingen niet. En dat is een loei-spannend, beangstigend idee.

Maar loop er niet voor weg. Als je niet het lef hebt om te zeggen dat je iemand leuk vindt, kun je jezelf later wel voor je kop slaan. Die avond was je kans! En hetzelfde geldt voor het leven: verzoen je met je angst en kies van daaruit verder.